|
|
Verhalen
308
verhalen voor peuters, kleuters en kinderen
|
Parels terugkeer
De zee sprak tot zijn kind. Parel, zei de Zee, vul een hoorn met zoveel licht dat het nooit opraakt en ga naar boven. De wereld heeft licht nodig.
En zo werd Parel opnieuw geboren. |
|
|
Haar missie was nu duistere plaatsen op te zoeken. Ze stelde geen vragen.
Sinds ze in de Zon geweest was en als ster in zee gevallen had ze geen vleugels meer nodig. Ze kon alles zijn wat ze wilde. Rustig ging ze op zoek, zwevend over het water. Licht stroomde uit de hoorn. |
Het leek wel of het licht zelf wist waar het zijn moest. Het gaf de richting aan, Parel hoefde alleen maar te volgen. Het licht zocht zijn weg door het donkere bos en drong daar diep in door.
Hé riep meneer Mol, wat is dat? En schoot gauw zijn hol in. |
|
|
Maar het was te laat, want het licht kleefde al aan zijn vacht en staart. Verbaasd zat meneer Mol in zijn ooit zo donkere hol waar alleen een kaarsje brandde. Wel heb je ooit! zuchtte hij en liep eens een hele diepe gang in. Zo mooi had hij de wortels nog nooit gezien, verlicht door zachte gouden stralen. |
En zo reisde Parel de wereld af, gewoon het licht volgend dat exact wist waar het moest zijn. Hé, dacht de Zon, wat gebeurt daar? En ze ging eens wat dichterbij staan. |
|
|
Doordat de Zon dichterbij stond leek het leven lichter. De Zee riep Parel terug. Ik denk dat het nu wel vanzelf gaat zei zij. We gaan een stad bouwen. De Zee pakte wat wind en blies waterbellen. |
Krabben en kreeften kwamen luchtbellen aandragen. Oesters en schelpen maakten er zoveel ze konden. Van Noord tot Zuid, Oost tot West verspreidde zich het nieuws van de Onderzeestad en van alle kanten kwamen dieren aansnellen. |
|
|
Ook Kikker-dolfijn hoorde van het nieuws en ondernam samen met heel wat vriendjes de reis. |
Dat was een heerlijk weerzien! Kikker-dolfijn had nooit gedacht Parel weer te zien. Hij had wel 100 vragen. We zorgen dat alles terug kan keren in zee, zei Parel. |
|
|
Plons, daar viel een kabouter in het water. Help, help, riep hij, en spatterde rond. Rustig maar, zei Engel. Je kunt onder water ademen. Hij riep Kikker-dolfijn en die gaf hem een lift naar Onderwaterstad. |
Oh wow, zei Kabouter, en ging een paddenstoel bouwen. |
|
|
Steeds meer dieren vielen in zee. Ze kregen allemaal een lift naar Onderwaterstad en bouwden daar hard mee. Zo ontstond wat een paradijs leek. |
Meneer Mol kwam ook. Er zijn helemaal geen wortels verbaasde hij zich. En zeurde wat over fundamenten want dat was hij zo gewend. We moeten een bestuur hebben, riep hij. Nee! zeiden alle dieren, we besturen onszelf. Toch op z’n minst een scheidsrechter? probeerde meneer Mol. Helemaal niet nodig, zeiden de dieren, als er al een geschil is komen we allemaal bijeen! Meneer Mol gaf het op en begon een goed gesprek met een zwijgzame schelp. |
|
|
Daar was meneer IJsbeer met z’n jongen. Hij was blij dat hij hier mocht zijn en zo welkom was. Iedereen vond mij altijd gevaarlijk, zei hij. En bouwde met zijn kinderen een prachtige onderwater-iglo. |
De stad leek nooit af. De mooiste parken en grotten ontstonden. Langzaam werd de hele zeebodem een kleurige tuin. Want zonlicht brak in duizend kleuren in de luchtbellen. Overal drong licht door.
Het bos stond eenzaam en onbewoond aan land. Wat te doen? Ze hielden beraad. Was er voor hen ook plek? vroeg de oudste boom aan Engel.
Loop het water maar in zei Engel, dan worden je bladeren kristalhelder. De bomen liepen eens naar de rand, en een jonge wilg die sowieso veel van water hield waagde zich erin. Ik word helemaal doorzichtig! riep hij.
|
|
|
Het hele bos sprong in zee. Plons plons, één voor één gingen de bomen kopje onder. Wat een ruimte hier vonden ze. Ze zochten allemaal een mooi plekje waar ze goed tot hun recht kwamen. |
Goh, zeiden de bergen. Nou, zeiden de bergen. En storten zich ook in zee. Ze vielen uiteen in kristalheldere rotsblokken waar je zo doorheen kon kijken. Ik ben een tafel, riep er één. Ik ben een stoel, riep de ander. Oh wat mooi, zeiden twee kabouters, die hebben we net nodig. |
|
|
En zo komt het dat er alleen nog Zee was. In haar een paradijs vol leven en vlak boven haar de Zon. Die was steeds dichterbij komen staan. Tot ze de Zee weer raakte.
Was alles dan weer zoals het was?
Nee, het was veel mooier! Mooier dan het ooit geweest was!
Dit is het einde van dit sprookje.
Tijd om buiten te spelen. |
© the Tale Machine
boven
|
© Flevokids
|