|
|
Verhalen
308
verhalen voor peuters, kleuters en kinderen
|
De avonturen van Parel
Er was eens een gedachte.
En daar is eigenlijk alles mee gezegd, maar dan wordt dit een heel kort verhaal.
Dus ik vertel.
Bloedrood rees de zon uit zee, het grote stille niets, en liet haar warme stralen over het water schijnen. Waterdruppels rezen omhoog en kleurden de lucht.
Zo was het lang, lang en vredig. |
|
|
Er viel eens een regendruppeltje naar beneden, want de zon was toch een rondje wandelen. Eigenlijk weet niemand wat er toen gebeurde, want de zon was niet ver weg. Maar ineens was er een bos met grote hoge bomen, slingerplanten, van alles. Hoewel het mooi was, was het er best donker, de zon scheen er nog net doorheen. Het leek wel een paadje. |
De zon dacht, ach, als ze dat willen die regendruppeltjes, dan vind ik dat wel best. Ik ga iets verderop staan, maar ik laat ze niet los. En zo was er altijd een paadje, ook al was het nacht. Want het was nacht. |
|
|
De grote stille zee wist niet wat er allemaal gebeurde, regendruppeltjes gingen maar kwamen ook altijd weer terug. Maar ze dacht wel: hé wat is het hier donker, wat is er aan de hand? Dus ze stuurde een lichtpareltje op onderzoek uit.
En zo werd Parel geboren. |
De zon had niet alleen een lijntje, een paadje wat er altijd was, maar ook een verkenner. Die verkenner was zo wit als het heetst van de zon, zo licht dat ze kon vliegen waar ze maar wilde.
Dat was Engel. |
|
|
Engel hield alles in de gaten, of het paadje nog intact was en of er genoeg hartjes over gingen enzo. Ze hield alles in de gaten. |
Parel was ondertussen bij het grote bos aangekomen. Op een prachtige paddenstoel zat een wijze oude kabouter die heel mooi kon zingen. Parel luisterde een tijdje en uit wat de kabouter zong begreep ze dat er van alles gebeurde in het bos, hartstikke leuk maar soms ook niet zo leuk.
Kabouter vertelde ook dat hij niet terug kon in zee. Dat vond Engel erg maar die kon niet helpen. |
|
|
Parel zwom terug naar zee en vond op een klein eilandje een eierschaal.
Zou Engel hier zijn? En ja hoor, daar was Engel. Parel vertelde wat ze gehoord had, maar dat wist Engel al. Ze kon Parel nog veel meer laten zien. |
Engel nam Parel mee, en aan de rand van de zee, langs de kust en op kleine eilandjes waren meer eieren waar op dat moment juist allemaal vriendjes uitkwamen. Daar was Elf, daar was Hazelnoot, en daar was kleine Kabouter die niet klein genoemd wilde worden. Hij was heel vrolijk en had pretlichtjes en kon vreselijk grappige fantasieverhalen vertellen waar iedereen om moest lachen. Elf was heel teer, maar ze vertelde dat niet alles is wat het lijkt. Spinrag is sterker dan staal vertelde ze. Parel wist niet wat spinrag of staal was. Ze kon ook vliegen, maar niet zo ver. Hazelnoot vertelde dat zij geboren was met een vredestak in haar hand, maar dat ze eigenlijk niet goed wist wat ze er mee moest. Ze wilde gekke dingen doen en avonturen beleven. Iedereen hield van haar. |
|
|
Parel vond het heel leuk vriendjes te hebben, maar de zee had haar op onderzoek gestuurd. Dus nam ze afscheid, ze zou haar vriendjes wel terugvinden. Engel wist immers altijd alles? Dat kwam wel goed.
Ze zwom een riviertje in en daar zat meneer Kikker op een pompenblad. Hij vertelde van water en lucht en dat je kon springen. Dat leek Parel wel leuk. Kom, zei Kikker, klim op mijn rug en hou je goed vast. En nam een reuzensprong. |
Dat was leuk! Uit het bos kwam een panter. Het leek een schaduw, maar het was een zwarte panter. Hij was niet eng maar heel vriendelijk. Hij zei: schrik niet dat ik zwart ben, dat komt omdat ik heel sterk ben. En dat heb je nodig in het bos. Kan je ook springen, vroeg Parel? Héél ver, zei Panter. Jij kunt het ook, probeer maar. Je moet een aanloop nemen en dan hoeps, je springt.
Dus Parel dook, en zwom toen heel krachtig naar boven en pang zomaar uit het water helemaal zelf. |
|
|
Hazelnoot was een eindje gaan wandelen en kwam meneer Eekhoorn tegen. Ze vond hem erg mooi en wijs. Hij was dan ook al oud. Weet jij soms wat ik ben? vroeg ze hem. Jij bent een bosnimf, zei Eekhoorn. Oh, zei Hazelnoot, doen die gekke dingen? Nou, zei Eekhoorn, ze maken voornamelijk veel lol. Maar een bosnimf weet alles van het bos, zowel van het donker als het licht.
Helemaal verbaast ging Hazelnoot terug naar haar vriendjes. Waar waren ze? |
Kabouter en Elf waren weg. Ze hadden meneer Wolf ontmoet en die vroeg of ze zin hadden in avontuur. Dat hadden ze wel, hoewel ze niet wisten wat avontuur was. Ze hadden Hazelnoot wel zoiets horen zeggen? Klim maar op mijn rug zei Wolf, bij mij ben je veilig.
Na hoelang weet ik niet, maar tenslotte bracht Wolf ze terug. Ze hadden veel gezien en beleefd, veilig op de rug van meneer Wolf. Hazelnoot had helemaal alleen rondgedwaald hoewel meneer Eekhoorn nooit ver was. Ze wist alles van licht en donker nu. Ze waren blij elkaar te zien. |
|
|
Eigenlijk wisten ze nu niet meer zo goed wat te doen. Terug in hun ei konden ze niet meer, de schalen waren verdwenen.
Ze vonden wel drie eieren, maar die wilden niet open.
Dus gingen ze maar een tijdje na zitten denken. |
Ineens zagen ze een vreemde lichtflits, met daar bovenop een klein rood mutsje? Engel had het ook gezien en kwam vertellen. Dat is Spirit, de slang. Die brengt de oude kabouter omhoog.
Waarom, waarom, vroegen ze.
Maar dat wilde Engel niet vertellen. |
|
|
Plotseling hoorden ze een luid gekakel, het leek wel of er iemand riep? Engel had ook al geen aandacht voor hen, er gebeurde iets met de eieren. Kijk, uit de drie eieren kwamen allemaal zachtgele wezentjes, het leken wel zonnetjes? Piep, zeiden de wezentjes. Dit zijn kuikens, zei Engel, dit zijn kinderen van de zon. En toen was ze weg. De kuikens liepen recht naar een wit huisje, het leek wel of er licht uitkwam?
Ze begrepen er niets meer van. |
Hé daar was Parel, zou die het weten? Parel wist het ook niet. Ze had van alles gezien en beleefd maar ze vond het hier te druk. Ze wist ook van licht en donker, maar ze vertelde van de stilte.
De stilte? Daar hadden ze nog nooit van gehoord. In het bos was het nooit stil, de bomen ruisten, takjes knerpten, je hoorde of zag altijd wat iets.
Parel vertelde over de diepte, en het niets, maar ze kon het niet uitleggen. Onder water konden ze niet, dus wat te doen? Parel riep Engel, en Engel wist wel wat.
Ze spreidde een vleugel in de wind en nam hen ver mee over de zee, heel ver. |
|
|
Hoe leuk het ook was, dit was niet helemáál wat Parel bedoelde. Ze nam dan ook afscheid en zwom weg.
Ze dook onder in de stilte en vertelde de zee alles wat ze gezien had. Van licht en donker, en dieren die veel wisten, en vriendjes die eigenlijk niets wisten of niet zoveel, en dat niemand de stilte kende. Engel misschien, maar die zei niets. De zee luisterde en zag dat Parel moe was. Moe van alle herrie, en zachtjes zei de zee: rust maar wat, en wiegde haar in haar grote Zijn. |
Terwijl de zee haar wiegde vertelde zij Parel dat zij onveranderd was. De stilte was zowel in licht als in donker. Het was niet erg, alleen wat kouder, en dat was eigenlijk ook niet erg. Parel wist dat dat zo was, alles was stil en vredig en onveranderd, alleen het licht ontbrak in de diepte.
Ze vertelde de zee van Kikker, het enige dier dat net als zij en in de stilte kon duiken en in de lucht kon springen. Ze vertelde dat Kikker als hij het koud kreeg zich altijd opwarmde in het licht. Ah, zei de zee, dan is Kikker erg wijs. Hij is vast de Zonnekikker, ga maar naar hem terug, hij weet vast de weg naar de Zon ook al weet hij het zelf niet. |
|
|
Dus ging Parel terug naar Kikker. Dat was makkelijk, ze hoefde hem maar te roepen en hij was er. Dat hadden ze zo afgesproken. Kikker dacht diep na en vertelde toen van zachte kleine zonnetjes die hij gezien had. Ze noemden zich Kuikens en wisten de weg naar huis.
Ze zeiden alleen Piep, maar Kikker begreep dat ze geroepen werden om de zon terug te brengen. Alleen de dieren begrepen hen, verder verstond bijna niemand hen. Ze hadden ook verteld dat de slang Spirit hen opat en dat dat goed was, maar daar begreep Kikker niets van. |
Daar kwam Hert, hij kwam wat drinken. Hij keek Parel en Kikker dromerig aan en vroeg: Waarom zo’n haast? Het gras is groen. En dat was zo, dus Kikker en Parel besloten lekker te gaan spelen. De zee had het zelf gezegd, het was niet erg. Dus het had geen haast.
Meneer Eekhoorn kwam aangehupst en zei dat alles wat je weten moest eigenlijk al in een hazelnoot zat. En Wolf huilde: ik ben nooit ver weg. |
|
|
Even verderop stond meneer Reiger druk te worstelen met een visje in een glas. Het leek wel doorzichtig. Ik krijg het er niet uit, niet uit, mompelde Reiger.
Waarom moet dat dan, vroegen ze.
Ze zijn van goud maar dat weten ze zelf niet antwoordde Reiger. Ik heb Engel weer nodig besloot hij. |
En toen zagen ze wat hij bedoelde, want plots schoot Goudvisje los en worstelde in de bek van Reiger, want het wilde naar zijn broertjes en zusjes. Wij brengen licht in de diepte, riep het, en weg schoot het, het water in waar het straalde.
Allemaal kleine zonnetjes. |
|
|
Daar was meneer Mol, hij zag er zeer gestudeerd uit. Dat klopte deed Mol wijs, hij had heel veel gelezen. Zoveel dat hij er blind van geworden was. Graven moest je, graven in de vochtige donkere diepte. Hij vertelde van Oorwurm en Pissebed, verstandige dieren, net als hij altijd aan het graven. Soms kwamen ze een lichtwormpje tegen, maar dat was alleen maar irritant. Alle dieren waren dom, hadden Parel en Kikker wel eens van wortels gehoord? Wortels, daar ging het om. En weg was hij weer, want hij kwam niet veel boven omdat hij bang was voor de Sneeuwuil.
Parel en Kikker begrepen er niet veel van, alleen dat je van veel lezen blind kon worden. |
Hier eindigt dit sprookje.
Natuurlijk gaat het verder, kijk maar naar de maan en de sterren.
Tijd om buiten te spelen. |
|
© the Tale Machine
boven
|
© Flevokids
|